Werk doelgericht met niveauverschillen
Omgaan met niveauverschillen wordt door leerkrachten en IB’ers als één van de moeilijkste onderdelen van het vak beschouwd. Dit vraagt dan ook veel van het vakmanschap van de leerkracht. Keer op keer blijkt dat de basis stevig op orde moet zijn om dit te realiseren. Doelgericht werken kan hierbij helpen.
Het is belangrijk om als team een heldere visie op goed onderwijs te hebben. Om goed doelgericht te kunnen werken, is het van belang om daarnaast schoolbreed een eenduidige werkwijze te hebben in hoe jullie omgaan met niveauverschillen. Want daarin valt er nogal wat te kiezen. Willen jullie convergent of divergent differentiëren? Hebben jullie een voorkeur voor gepersonaliseerd en/of adaptief werken (en toetsen)? Kiezen jullie voor versnellen, verbreden of verdiepen? Wees je er als IB’er van bewust dat aan de manier waarop je wilt differentiëren verschillende keuzes ten grondslag liggen. Voor welke vorm van differentiatie je ook kiest: intensiveren heeft altijd de voorkeur boven je doelen naar beneden bijstellen. Waak ervoor dat leerlingen niet te snel op een te laag niveau instructie krijgen en/of verwerken. In dit artikel wordt uitgegaan van een convergente differentiatiewijze die als uitgangspunt heeft om de groep zo veel mogelijk bij elkaar te houden wat betreft leerstofaanbod.
Op schoolniveau de leerlingen in beeld
Naast de schoolvisie op omgaan met niveauverschillen is kennis van je leerlingenpopulatie van belang. Op schoolniveau geven de schoolweging en het spreidingsgetal richting. De schoolweging geeft aan hoe groot het risico op onderwijsachterstanden is op schoolniveau. Het spreidingsgetal laat de verwachtte niveauverschillen op schoolniveau zien. Als IB’er kunnen deze cijfers je helpen om bewustwording te creëren binnen het team in het afstemmen van het aanbod. Neem als voorbeeld een school met een hoge schoolweging van 37. Dat wil zeggen dat het risico op onderwijsachterstanden hoger is dan op de gemiddelde school. Vaak hebben leerlingen dan meer leertijd of een intensiever aanbod nodig. Alle lesmethodes in Nederland zijn geschreven voor de gemiddelde school en de gemiddelde groep. Wanneer je een hoge of lage schoolweging hebt, sluit de methode onvoldoende aan op wat jullie leerlingenpopulatie nodig heeft en weet je dus dat je de methode anders zal moeten inzetten dan hoe deze geschreven is. Dat is je startpunt voor het omgaan met niveauverschillen binnen de groepen.
Op groepsniveau de leerlingen in beeld
Op groepsniveau zijn de termen didactische middenmoot en kamelenklas helpend om richting te geven aan hoe om te gaan met niveauverschillen. De didactische middenmoot wil zeggen: ‘het grootste gedeelte van de groep’. Maak als IB’er de leerkracht ervan bewust dat de didactische middenmoot per leerdoel anders kan zijn. Zo vindt bij de rekenles het grootste gedeelte van de groep misschien ‘optellen over het tiental’ heel moeilijk. We zeggen dan: de didactische middenmoot heeft moeite met optellen over het tiental. Dat betekent dat de leerkracht meer tijd voor het aanleren van dit leerdoel nodig heeft dan de lesmethode voorschrijft. Andersom heeft het grootste gedeelte van de groep wellicht weinig moeite met ‘optellen met tientallen’. Dan zal de leerkracht ten behoeve van de didactische middenmoot misschien sneller door de lessen rondom het doel ‘optellen met een tiental’ gaan. Op die manier wordt de methode als leidraad gebruikt in plaats van dat de leerkracht zich laat leiden door wat er in de methode staat. Helaas is het niet altijd zo dat er gesproken kan worden over ‘het grootste gedeelte van de groep’. Denk aan een groep met een flinke groep snellere leerlingen en flinke groep leerlingen die meer leertijd nodig hebben. Er is dan geen grote middengroep. Dit noemen we een kamelenklas.
Op leerlingniveau de leerlingen in beeld
Wanneer je effectief om wil gaan met niveauverschillen, is het van belang om leerlingen goed in beeld te hebben en te weten welke leerdoelen ze wel en niet beheersen. Hiervoor is het van belang dat er dagelijks wordt gesignaleerd door de leerkracht en niet alleen op basis van toetsen. Een dagelijkse signalering heeft alleen zin wanneer dit gebeurt op basis van doelen en niet op basis van lessen. Neem als voorbeeld de rekenmethode Pluspunt (versie 4): deze biedt vier doelen aan verspreid over 15 lessen. De signalering moet gaan over de vier doelen, niet over de 15 lessen. Op deze manier krijgt de leerkracht de leerlingen doelgericht in beeld. Daarbij kan de leerkracht per doel wel of geen verlengde instructie bieden aan verschillende leerlingen. Er wordt dan gewerkt met flexibele niveaugroepen. Een hulpmiddel kan hierbij wenselijk zijn om overzicht te behouden. Denk aan een observatieformulier, een blokplan of de specifiek hiervoor ontwikkelde doelenplanners.
Ken de methodestructuur en plan
Omgaan met niveauverschillen stopt niet bij het doelgericht in beeld brengen van leerlingen. Het gaat uiteindelijk om wat de leerkracht met dit inzicht doet met de didactische middenmoot, en welke verlengde en verdiepte instructies zij geeft. Doelgericht werken met niveauverschillen valt of staat dan ook met een goede planning en uitvoering. Hiervoor is het van belang dat leerkrachten de methodestructuur goed kennen: wanneer worden nieuwe doelen aangeboden, wanneer worden deze herhaald en wanneer niet meer? Vanuit die structuur kunnen verlengde en verdiepte instructies worden doorgepland en werkt de leerkracht vanuit doelen in plaats van lessen. Het gebruikte hulpmiddel, zoals een doelenplanner, kan dan tevens dienen als evaluatie- en overdrachtsformulier. De verlengde en verdiepte instructies worden binnen het blok uitgevoerd. Wanneer er aan het einde van een blok (periode) nog steeds doelen niet zijn behaald, zullen deze moeten worden doorgepland als zogenaamde sleepdoelen.
Werk in de korte handelingsgerichte cyclus
Wanneer je als team evalueert en je interventies doorplant op basis van je dagelijkse observaties en na een periode van 3 à 4 weken, werk je in de korte handelingsgerichte cyclus. Het idee van de handelingsgerichte cyclus is dat de leerkracht iedere periode steeds een aantal stappen doorloopt: waarnemen, begrijpen, plannen, realiseren en evalueren.
In de korte handelingsgerichte cyclus kunnen we deze stappen als volgt omschrijven:
Afbeelding 1. Korte handelingsgerichte cyclus
Wanneer je als IB’er je team wil ondersteunen in het omgaan met niveauverschillen is het aan te raden te gaan werken in deze kortdurende cyclus. Op deze manier blijven de doelen en interventies overzichtelijk en werk je als team preventief in plaats van curatief. Daardoor stapelen hiaten zich minder snel op en blijven de niveauverschillen binnen de groep – op lange termijn – overzichtelijker. De methodeonafhankelijke toets, zoals Cito, neemt daarmee een minder prominente plek in binnen het onderwijsaanbod. Vanuit de korte cyclus zijn de doelen en leerlingen immers al in beeld en lopen de interventies al. De methodeonafhankelijke toets wordt daarmee een bevestiging van wat de leerkracht al weet, in plaats van het startpunt voor nieuwe interventies.
Marcel Peters en Nicolette Simons zijn eigenaren van GGO Advies en werkzaam als onderwijsadviseurs met een specialisme in didactisch handelen en doelgericht werken in het basisonderwijs. Daarnaast zijn zij auteurs van de TIBtools Werk doelgericht vanuit je schoolambitie en Werk doelgericht met niveauverschillen. Marcel en Nicolette ontwikkelden doelenplanners voor verschillende reken- en spellingmethodes. Deze zijn kosteloos op te vragen via www.ggo-advies.nl.
Tips
- Formuleer als school je visie op het omgaan met niveauverschillen, waarbij je een keuze maakt in de talloze differentiatiemogelijkheden.
- Werk in de korte handelingsgerichte cyclus en gebruik een hulpmiddel zoals een doelenplanner om overzicht te behouden.
- Investeer in het kennen van de methodestructuur: wanneer worden nieuwe doelen aangeboden, wanneer worden deze herhaald en wanneer komen ze niet meer terug?
TIB 2024 / nr 2
Rubriek
OntwikkelingenSamenvatting
Om doelgericht te kunnen werken met niveauverschillen is het van belang dat je als IB’er zicht hebt op de schoolvisie op differentiëren en de leerlingen in beeld hebt op school-, groeps- en leerlingniveau. Het goed in beeld hebben van de leerlingen tijdens de dagelijkse praktijk en daarop kunnen inspelen, staat daarbij voorop, zodat de methodeonafhankelijke toetsing een ander doel gaat dienen. Het handelen van de leerkracht staat dan weer centraal.
